ALLEEN KUNNEN ZIJN
Dit talent om alleen te kunnen zijn, is een kunst die je als baby van nature geschonken is maar die je afgenomen kan worden en die je later slechts met grote moeite kan terugveroveren Het is slopend wanneer moeder en kind elkaar voortdurend in de gaten moeten houden. De moeder: ‘ kruipt mijn kind niet te ver weg; houdt het nog wel van mij?’. Het kind: ‘ kijkt mijn moeder verdrietig en moet ik terugkruipen om haar te troosten; kijkt ze ook boos als ik dit of dat doe?’. De moeder heeft haar angstige overbezorgdheid, haar niet kunnen verdragen alleen te zijn, op de peuter overgedragen. Vanaf dit moment durft deze zich niet schuldloos meer te verwijderen en zal het later anderen naar de ogen gaan zien. Het valse zelf heeft het ware zelf weggedrongen. Moeder en kind zijn aan elkaar vastgeklit en tot elkaar veroordeeld. Ook grote angst is nu geboren. Als de moeder even de deur uitgaat, voelt het kind zich verlaten. Het staart naar het gat in de deur en ziet alleen maar leegte en gemis. Het vergeet zichzelf, en dat het nog ademt, en dat het gedachten heeft onder de paniek. Het heeft de geruststellende moeder in zichzelf nog niet gevonden en kan zichzelf niet toespreken en rustig maken. Later zal het in contacten moeilijk zichzelf durven zijn omdat het bang is dat de ander dan wegloopt. Hoe is de weg naar het ware zelf terug te vinden in deze aangelegde doolhof?
De bewustwording van het feit dat je steeds bezig bent met de ander, is een stap in de goede richting. Vanuit deze bewustwording volgt de rest vanzelf. Het je los maken van de verwachtingen van anderen, van die binding, is als het lostrekken van de navelstreng. Eerst ontstaat er een gat, je voelt je leeg, en weet nu helemaal niet meer wie je bent. Dat is de tweede fase. Geduld wordt hier gevraagd, het gat vult zich vanzelf van binnen uit. In wezen weet ons wezen wat wezenlijk is. Doordat je de ruimte gecreëerd hebt om naar jezelf te luisteren, volg je het kompas naar je ware zelf.